071 - 402 42 01 (administratie) · 071 - 409 10 79 (ziekmeldingen)

Daar is het, Jeruzalem. Ik ben er eindelijk. Na een lange reis is het heerlijk om de stad in de verte te zien liggen. Ik kom helemaal uit Cyrene, dat is een stad in Noord-Afrika. Mijn naam, Simon, komt daar niet zoveel voor, hier in Jeruzalem juist wel. Het is altijd een drukte rond deze tijd in Jeruzalem, sowieso omdat het bijna Sabbat is, dan is het altijd een drukte van jewelste. Maar nu is het wel bijzonder druk. Het is morgen Pesach. Dan denken we aan de slavernij in Egypte en dat we nu vrij zijn. Iedereen die dan naar Jeruzalem kan gaan, die gaat ook. Mensen lopen door elkaar heen, zijn op weg naar familie en vrienden en gaan nog snel even langs de markt om spullen te kopen. Het is altijd een mooie route naar de oude binnenstad, je komt langs indrukwekkende gebouwen en mooie plekken. Ik kom ook langs het huis van Pilatus, nou huis, het is meer een paleis. Maar wacht eens even, wat komt daar een geschreeuw uit het huis, wat is daar aan de hand?

Is er een opstand tegen Pilatus gaande? Wordt hij misschien afgezet? Ik kom dichterbij en zie dat er een koning in het midden staat, dure koningsmantel om en een kroon op zijn hoofd. hoe dichterbij ik kom, hoe meer ik ga zien dat het niet Pilatus is die daar staat, maar een andere man. Hij lijkt niet eens op Pilatus. Hij is helemaal bont en blauw en de kroon die hij op zijn hoofd heeft, is geen gewone kroon, maar een kroon van doornentakken.

Afschuwelijk! Dan klinkt er opeens: ‘Kruisig hem, kruisig hem’. Op hetzelfde moment zie ik Pilatus binnenkomen. Hij probeert de boel een beetje te sussen. ‘Kalm maar, ik laat hem martelen en dan heeft hij zijn straf gehad, hij heeft toch niets fout gedaan?’ ‘Nee, laat hem kruisigen!’, schreeuwen de mensen nog bozer. Pilatus ziet het aan en denkt, zo’n uitzinnige menigte, dat kan ik niet aan. ‘Prima, jullie je zin, maar ik heb er geen deel aan’. De menigte duikt op de persoon die in het midden staat, de koningsmantel trekken ze uit en hij krijgt zijn eigen kleren weer aan. Ze slepen hem de deur uit. ‘Hé, jij daar! Kom hierheen.’ Ik schrik en draai om.

Een grote man in harnas staat voor mij, vast een legerofficier. Hij pakt mij bij mijn arm en duwt mij richting de persoon die nu in zijn eigen kleren en met bloed op zijn hoofd op de grond ligt bij te komen. ‘Help hem’, zegt de officier. Ik kniel bij hem neer en ik zie dat ze hem flink te pakken hebben gehad. Hij komt rustig overeind en steunt op een zware houten balk. Langzaam tilt hij het loodzware stuk hout op. Ik kan net op tijd voorkomen dat hij valt. Langzaam maar zeker komt er beweging in en we lopen samen achter de officier aan. Het hout is bijna niet te dragen. Waarom moet ik dit doen?, denk ik terwijl ik mij in het zweet werk. Steeds dichter komen we bij de schedelberg aan, de plek waar hij gekruisigd gaat worden. Het begint nu echt op te vallen dat hij niets zegt, hij protesteert totaal niet.

Ik moet denken aan wat de profeet Jesaja tegen het volk verteld heeft over de Messias die moest komen: ‘Hij werd verdrukt, maar hij deed zijn mond niet open.’ Zou dit dan de Messias zijn? Hij lijkt niet echt op de gezalfde koning, net wel met die mantel aan, maar nu niet meer. Toen Jezus gekruisigd werd, ben ik nog even blijven kijken. Ook zag ik dat na zijn dood ene Jozef van Arimathea het lichaam van het kruis afgehaald had en in een graf had gelegd. Het was zo onwerkelijk. Moest het dan zo eindigen? Dat is toch niets voor Pesach? Als we dan de bevrijding vieren, zijn we toch juist verlost van alles wat met de dood te maken heeft? Het lijkt wel onaf.. Maar op die nieuwe morgen klonk het: ‘De Heer is waarlijk opgestaan!